Opdracht
De leerkracht leest een verhaal over een fantasie dier voor. Tijdens het voorlezen tekenen de leerlingen het dier aan de hand van de eigenschappen die in het verhaal naar boven komen.
Beeldend doel
De "zien" van het dier en die op papier tekenen.
Technisch doel
Licht en schaduw aanbrengen in het dier.
Beeldacpecten
Licht en schaduw
Materiaal
Potloden, papieren.
Beschouwing
Eisen:
-Het dier bestaat niet.
-Er moet schaduw in getekend zijn.
-Alle eigenschappen van het dier moeten terug komen in de tekening
Vragen:
-Hoe breng je schaduw aan?
-Waar laat je het licht vandaan komen?
-Waar breng je de schaduwen aan? (op de grond of op het dier zelf)
Soort les: Beeldend 2D
Groep: 7
BASISPLAN
Opdracht (beeldende probleemstelling): 1. Teken een fantasiedier aan de hand van een verhaal. 2. Breng schaduwen aan in het dier.
Betekenis: Het algemene thema is dieren. Het thema van deze les is schaduwen, en dat doen we aan de hand van het tekenen van een fantasiedier. Wel wordt een realistisch dier als beeldbeschouwingsmateriaal gebruikt, omdat kinderen zo niet beinvloed worden als het gaat om het tekenen van een fantasiedier. Bovendien is dit geschikt beeldbeschouwingsmateriaal om te kijken naar schaduwen.
Activiteiten: De kinderen tekenen een fantasiedier aan de hand van een verhaal. Vervolgens brengen ze hier schaduwen in aan, op een manier waardoor men kan zien waar de lichtbron zich bevindt.
Vorm: Het beeldaspect waar aandacht aan wordt besteed, is licht/schaduw. We besteden specifiek aandacht aan het creeeren van schaduwen op de juiste plek, en dan vooral schaduwen die laten zien waar de lichtbron zich bevindt.
Materiaal: De kinderen gebruiken een regulier potlood om het dier mee te schetsen. Vervolgens brengen ze de schaduwen aan met een zachter potlood.
Beschouwing: We laten 'De Bedreigde Zwaan' van Jan Asselijn zien omdat het schilderij past in het thema dieren, en omdat er in het schilderij duidelijke voorbeelden van schaduw te zien zijn. We beginnen met algemenere beeldbeschouwingsvragen als ''Wat zie je?" "Wat valt je op?" Vervolgens gaan we over op vragen die met het beeldaspect te maken hebben, als: "Wat is de lichtbron in het schilderij, hoe zie je dat?" "Waar heeft de schilder schaduw aangebracht, waarom denk je?"
Werkwijze: Door uitgebreid te kijken naar het schilderij leren kinderen waar schaduwen aangebracht moeten worden als het licht vanaf een bepaalde kant komt. Daarna laten we een nog duidelijker voorbeeld zien, in de vorm van een fantasiedier dat door onszelf getekend is. Hierbij is het nog duidelijker omdat het in zwart wit is, en de schaduwen dus heel duidelijk te zien zijn. De kinderen leren schaduwen aan te brengen d.m.v. arceren. Dit begrip wordt aan ze uitgelegd en voorgedaan, en d.m.v. het voorbeeld duidelijk gemaakt.
Onderzoek: De kinderen onderzoeken op welke manier ze moeten arceren om een bepaald effect te creeeren. Ze onderzoeken hoe ze zorgen dat het lijkt alsof de lichtbron van een bepaalde kant komt.
LESFASEN
Organisatie
Benodigdheden: Beeldbeschouwingsmateriaal (twee schilderijen op smartboard), het verhaal, papier en potlood per kind. Dit materiaal wordt verzorgd door de school.
Organisatievorm: De kinderen werken individueel. Voordat ze aan het werk gaan met de schaduwen, vergelijken de kinderen de fantasiedieren met elkaar (per groepje).
Beeldbeschouwingsmateriaal: Aan het begin van de les laten we het schilderij 'De Bedreigde Zwaan' van Jan Asselijn' zien. We bespreken hier het realisme van, en gaan dan over op fantasiedieren. Als het fantasiedier geschetst is en we aan het werk gaan met schaduwen, laten we een verbeeld zien van een fantasiedier waarbij met schaduwen gewerkt is.
Oriëntatie
Inleiding/beeldbeschouwingsmateriaal: We laten 'De Bedreigde Zwaan' van Jan Asselijn zien. Eerst stellen we de algemenere vragen bij het beeld, die aangegeven staan bij de beeldbeschouwing. Daarna gaan we over op vragen over licht en schaduw, omdat dat het doel van de les is. We vragen bijvoorbeeld: "Wat is de lichtbron in het schilderij, en waar zie je dat aan?" "Hoe heeft de schilder schaduwen aangebracht?" "Waar zie je die schaduwen, en waarom denk je dat dat is?"
Instructies: We vertellen bij de instructies dat ze een fantasiedier gaan tekenen aan de hand van een verhaal. We hebben een voorbeeld, maar die laten we nog niet zien omdat ze dan bij het tekenen van het fantasiedier beinvloed kunnen worden en het werk dan niet meer authentiek is. In de volgende fase waarbij ze de schaduwen gaan aanbrengen, kijken we nogmaals naar het schilderij en naar het voorbeeld dat door onszelf getekend is.
Uitvoering
Reflectievragen: Bij de eerste fase waarin ze het fantasiedier moeten schetsen, stellen we ze als vragen: "Is het een dier dat niet echt bestaat?" "Zie je de kenmerken uit het verhaal erin terug?" Bij de tweede fase, wanneer ze schaduwen gaan aanbrengen in het dier, stellen we vragen als: "Is er geen wit meer te zien?" en "Kun je duidelijk aan de schaduwen zien waar de lichtbron is?"
Begeleiding: De kinderen zullen het meest hulp nodig hebben bij de tweede fase, waarin ze de schaduwen gaan aanbrengen. Daarom kijken we eerst goed gezamenlijk naar het voorbeeld, en bespreken we waar je schaduw aanbrengt als het licht van een bepaalde kant komt. Tijdens de uitvoering lopen we rond om de kinderen waar nodig te ondersteunen.
Minimumeisen: Het dier mag niet bestaan. Het dier bevat kenmerken die genoemd zijn in het verhaal. Er is gebruik gemaakt van schaduwen, waarbij duidelijk is waar de lichtbron zich bevindt.
Nabeschouwing
Lesovergang: De kinderen krijgen ruim van te voren te horen hoeveel tijd ze nog hebben, zodat ze voldoende ruimte krijgen om het werk af te ronden. Als de kijkvragen gesteld zijn, krijgen ze nog tien minuten om er aan te werken en het eventueel te corrigeren. Hun naam wordt op het werk geschreven zodat het beoordeeld kan worden. De moeilijkheidsgraad van het werk wordt besproken door middel van evaluatie.
Vragen/kijkopdrachten: Bij fase 1: "Is het een dier dat niet bestaat?" "Bevat het de kenmerken uit het verhaal?" "Vergelijk het eens met de andere kinderen uit je groepje, wat zie je voor verschillen en gelijkenissen?" Bij fase 2: "Heb je schaduwen gebruikt?" "Kun je aan de schaduwen zien waar de lichtbron vandaan komt?" "Zijn er nog stukken die wit zijn?"
Accenten/opmerkingen
Verschil in leeftijd en niveau: Verschil in leeftijd zal weinig merkbaar zijn, aangezien de les voor een enkele groep is. Het is een redelijk vrije opdracht waarin toch een bepaalde kant op gestuurd wordt door het verhaal. Hierdoor hebben kinderen die moeite hebben met vrije opdrachten meer een idee over wat ze moeten tekenen, en kinderen die veel fantasie hebben kunnen toch redelijk hun gang gaan. Het tekenen van de schaduwen is nieuw, waardoor het niveauverschil minder zal zijn. Kinderen die hier meer moeite mee hebben worden meer begeleid door ons bij het langslopen, en kinderen die het al goed kunnen worden meer uitgedaagd door bijvoorbeeld te zorgen dat geen stukje meer wit is.
Samenwerking/zelfstandigheid: Tijdens het verhaal is het belangrijk dat de kinderen zelfstandig werken, zodat hun werk authentiek blijft. Daarna vergelijken ze hun werk in groepsverband. Tijdens het aanbrengen van de schaduwen werken ze ook zelfstandig, maar mogen ze degene naast hen om hulp vragen.
Eisen
Het werk van de kinderen moet voldoen aan de volgende eisen:
- Alle verschillende kenmerken over het dier uit het verhaal moet in de tekening te zien zijn.
- Het is een dier dat niet bestaat.
- Er wordt getekend met potlood.
- De tekening bevat schaduwen.
- De kinderen hebben de schaduwen consequent aan één kant van het dier getekend.
- De kinderen moeten kunnen uitleggen waar het licht vandaan komt en hoe dat in hun tekening terug te zien is.
Het verhaal
Maak een tekening bij een verhaal
Lees het verhaal en de instructies rustig voor. De kinderen heb een vel
tekenpapier en een potlood voor zich. Als ze vragen of iets goed is, antwoord
dan: ‘Alles is goed. Alles mag.’ Het doel van deze oefening is de fantasie
stimuleren. Daarom kán niets fout zijn. Laat ze geen gum gebruiken. Ook een
vergissing kan mooi zijn en iets nieuws opleveren. Fout bestaat niet.
Bij [pauze] wordt het verhaal even gestopt totdat de kinderen de opdracht
gedaan hebben.
Lees voor:
In kinderboeken zijn tekeningen heel belangrijk. De schrijver bedenkt een
verhaal, maar de illustrator bedenkt er tekeningen bij. Deze tekeningen vormen
ook een verhaal. Bij een stripverhaal kun je de tekeningen zelfs niet missen om
het verhaal te begrijpen. Jullie gaan nu een verhaal horen waarbij je zelf een
tekening gaat maken. Luister goed.
Dit verhaal speelt zich af in een oud, krakend huis dat al lange tijd onbewoond
is. Ooit was het een mooie villa met grote, hoge kamers en een prachtige tuin
eromheen. Maar nu bladdert de verf van de kozijnen, de trap mist een paar
treden en sommige deuren kunnen niet meer open of dicht. Hier en daar staan
nog oude meubels en voor sommige ramen hangen gescheurde gordijnen.
In het huis wonen geen mensen meer. Maar er is wel een dier dat zich er
verstopt heeft. Het woont er al vele jaren en heeft het er best naar zijn zin. Het
dier zit achter een gordijn. Alleen zijn staart steekt uit.
Teken een verticale lijn in midden van het tekenpapier. De lijn loopt van de
onderkant van je blaadje tot aan de bovenkant. Deze lijn is de rand van een
gordijn.
[pauze]
Is iedereen klaar? Teken dan nu de staart van het dier dat achter het gordijn
vandaan komt. Links of rechts; dat maakt niet uit.
Is het een lange staart? Is het een korte staart? Is het een rechte staart of met
een krul erin? Is het een stevige staart met stekels of een zachte pluizige? Is
het een staart van veren. Is het de staart van een bestaand dier of van een
fantasiedier? Is het een rare kronkelige staart?
[pauze]
Waarom zit het dier achter het gordijn? Het is bang, want iemand bonkte hard
op het raam. De voordeur werd opengemaakt en ineens klonken overal in huis
stemmen. Er kraakte een deur en voetstappen kwamen dichterbij. Daarom
kroop het dier achter het gordijn. Dat was net op tijd, want iemand komt de
kamer in...
Teken die iemand in de kamer. Het mag een kind zijn of een groot mens.
Misschien is hij heel klein, ongeveer zo groot als je pink, of juist heel groot, van
de onderkant van het papier tot aan de bovenrand. Misschien is hij een gewoon
mens of is hij een sprookjesfiguur; bijvoorbeeld een ridder, een prins of prinses.
Misschien is hij een mens verkleed als monster, een postbode of een oma. Teken
maar wie jij denkt dat er in het huis wil wonen.
[pauze]
Het dier achter het gordijn houdt zijn adem in. Hij hoopt dat de mens hem niet
gezien heeft. Maar zijn staart verraadt hem. De mens ziet de staart en met een
ruk schuift hij het gordijn opzij.
Teken nu de rest van het dier. Zijn lijf is heel groot.
De mens schrikt. Wat was dit voor vreemd dier? Wat zijn die dingen op zijn
rug? Zijn het vleugels of stekels? Heeft het dier lange haren of korte? Heeft het
vreemde vlekken op zijn lijf of gekke bulten?
Teken ook de kop van het dier. Heeft het een grote bek of een kleine? Of
misschien heeft het een snavel? Wat voor oren heeft het beest? Heeft het
snorharen? Heeft het grote tanden? Is het dier gevaarlijk of vriendelijk?
Het mag een bestaand dier of een fantasiedier zijn. Hoeveel poten heeft het
dier? Twee, vier of misschien wel twintig?
[pauze]
Het dier en de mens kijken elkaar aan.
‘Je hoeft niet bang te zijn, hoor,’ zegt de mens. ‘Ik heb wat voor je.’
Het dier ziet dat de mens een groot voorwerp bij zich heeft. Zoiets heeft hij
nog nooit gezien. Dat was niet zo gek want het dier heeft heel lang alleen in
het huis opgesloten gezeten. Nieuwsgierig kijkt hij naar het ding dat de mens
meegenomen heeft.
Teken het voorwerp. Is het misschien een televisie, een computer of stofzuiger?
Of is het een skateboard, een fiets of een laserzwaard. Of misschien is het iets
om op te eten; een grote taart of een mand appels. Bedenk zelf iets dat jouw
dier en mens leuk vinden.
[pauze]
‘Wow! Dat is leuk,’ zegt het dier. ‘Heb je dat voor mij meegenomen?
Maak je tekening verder af. Misschien zijn er nog meer dingen in de kamer?
Hangt er iets aan de muur? Ligt er wat op de grond? Zijn er ramen of deuren?
Misschien komen er nog meer mensen of dieren bij. Is de kamer griezelig of juist
heel gezellig? Zijn er spinnenwebben? Hangen er slingers? Ligt er rommel?
[pauze]
Is je tekening klaar? Zie je dat iedereen een andere tekening gemaakt heeft?
Jullie hebben allemaal hetzelfde verhaal gehoord en toch zijn alle tekeningen heel
verschillend. Hoe komt dat denk je?
[pauze: laat de kinderen nadenken en vertellen]
Goed zo! Alle tekeningen zijn verschillend omdat iedereen zijn eigen fantasie
heeft gebruikt. De woorden vormen een verhaal, maar jouw tekening is ook een
verhaal.
Je kunt bij je tekening nu een verhaal schrijven. Of misschien wil je jouw tekening
een titel geven?
Het verhaal
Maak een tekening bij een verhaal
Lees het verhaal en de instructies rustig voor. De kinderen heb een vel
tekenpapier en een potlood voor zich. Als ze vragen of iets goed is, antwoord
dan: ‘Alles is goed. Alles mag.’ Het doel van deze oefening is de fantasie
stimuleren. Daarom kán niets fout zijn. Laat ze geen gum gebruiken. Ook een
vergissing kan mooi zijn en iets nieuws opleveren. Fout bestaat niet.
Bij [pauze] wordt het verhaal even gestopt totdat de kinderen de opdracht
gedaan hebben.
Lees voor:
In kinderboeken zijn tekeningen heel belangrijk. De schrijver bedenkt een
verhaal, maar de illustrator bedenkt er tekeningen bij. Deze tekeningen vormen
ook een verhaal. Bij een stripverhaal kun je de tekeningen zelfs niet missen om
het verhaal te begrijpen. Jullie gaan nu een verhaal horen waarbij je zelf een
tekening gaat maken. Luister goed.
Dit verhaal speelt zich af in een oud, krakend huis dat al lange tijd onbewoond
is. Ooit was het een mooie villa met grote, hoge kamers en een prachtige tuin
eromheen. Maar nu bladdert de verf van de kozijnen, de trap mist een paar
treden en sommige deuren kunnen niet meer open of dicht. Hier en daar staan
nog oude meubels en voor sommige ramen hangen gescheurde gordijnen.
In het huis wonen geen mensen meer. Maar er is wel een dier dat zich er
verstopt heeft. Het woont er al vele jaren en heeft het er best naar zijn zin. Het
dier zit achter een gordijn. Alleen zijn staart steekt uit.
Teken een verticale lijn in midden van het tekenpapier. De lijn loopt van de
onderkant van je blaadje tot aan de bovenkant. Deze lijn is de rand van een
gordijn.
[pauze]
Is iedereen klaar? Teken dan nu de staart van het dier dat achter het gordijn
vandaan komt. Links of rechts; dat maakt niet uit.
Is het een lange staart? Is het een korte staart? Is het een rechte staart of met
een krul erin? Is het een stevige staart met stekels of een zachte pluizige? Is
het een staart van veren. Is het de staart van een bestaand dier of van een
fantasiedier? Is het een rare kronkelige staart?
[pauze]
Waarom zit het dier achter het gordijn? Het is bang, want iemand bonkte hard
op het raam. De voordeur werd opengemaakt en ineens klonken overal in huis
stemmen. Er kraakte een deur en voetstappen kwamen dichterbij. Daarom
kroop het dier achter het gordijn. Dat was net op tijd, want iemand komt de
kamer in...
Teken die iemand in de kamer. Het mag een kind zijn of een groot mens.
Misschien is hij heel klein, ongeveer zo groot als je pink, of juist heel groot, van
de onderkant van het papier tot aan de bovenrand. Misschien is hij een gewoon
mens of is hij een sprookjesfiguur; bijvoorbeeld een ridder, een prins of prinses.
Misschien is hij een mens verkleed als monster, een postbode of een oma. Teken
maar wie jij denkt dat er in het huis wil wonen.
[pauze]
Het dier achter het gordijn houdt zijn adem in. Hij hoopt dat de mens hem niet
gezien heeft. Maar zijn staart verraadt hem. De mens ziet de staart en met een
ruk schuift hij het gordijn opzij.
Teken nu de rest van het dier. Zijn lijf is heel groot.
De mens schrikt. Wat was dit voor vreemd dier? Wat zijn die dingen op zijn
rug? Zijn het vleugels of stekels? Heeft het dier lange haren of korte? Heeft het
vreemde vlekken op zijn lijf of gekke bulten?
Teken ook de kop van het dier. Heeft het een grote bek of een kleine? Of
misschien heeft het een snavel? Wat voor oren heeft het beest? Heeft het
snorharen? Heeft het grote tanden? Is het dier gevaarlijk of vriendelijk?
Het mag een bestaand dier of een fantasiedier zijn. Hoeveel poten heeft het
dier? Twee, vier of misschien wel twintig?
[pauze]
Het dier en de mens kijken elkaar aan.
‘Je hoeft niet bang te zijn, hoor,’ zegt de mens. ‘Ik heb wat voor je.’
Het dier ziet dat de mens een groot voorwerp bij zich heeft. Zoiets heeft hij
nog nooit gezien. Dat was niet zo gek want het dier heeft heel lang alleen in
het huis opgesloten gezeten. Nieuwsgierig kijkt hij naar het ding dat de mens
meegenomen heeft.
Teken het voorwerp. Is het misschien een televisie, een computer of stofzuiger?
Of is het een skateboard, een fiets of een laserzwaard. Of misschien is het iets
om op te eten; een grote taart of een mand appels. Bedenk zelf iets dat jouw
dier en mens leuk vinden.
[pauze]
‘Wow! Dat is leuk,’ zegt het dier. ‘Heb je dat voor mij meegenomen?
Maak je tekening verder af. Misschien zijn er nog meer dingen in de kamer?
Hangt er iets aan de muur? Ligt er wat op de grond? Zijn er ramen of deuren?
Misschien komen er nog meer mensen of dieren bij. Is de kamer griezelig of juist
heel gezellig? Zijn er spinnenwebben? Hangen er slingers? Ligt er rommel?
[pauze]
Is je tekening klaar? Zie je dat iedereen een andere tekening gemaakt heeft?
Jullie hebben allemaal hetzelfde verhaal gehoord en toch zijn alle tekeningen heel
verschillend. Hoe komt dat denk je?
[pauze: laat de kinderen nadenken en vertellen]
Goed zo! Alle tekeningen zijn verschillend omdat iedereen zijn eigen fantasie
heeft gebruikt. De woorden vormen een verhaal, maar jouw tekening is ook een
verhaal.
Je kunt bij je tekening nu een verhaal schrijven. Of misschien wil je jouw tekening
een titel geven?